Inspanning leveren kost energie. Naargelang de duur en de intensiteit van de inspanning doet ons lichaam beroep op verschillende energiesystemen (zie Figuur 1). Bij elke inspanning werken verschillende energiesystemen samen,elk energiesysteem is afhankelijk van een bepaald brandstofverbruik respectievelijk glycogeen (suikers)/vetzuren(vetten)/creatine fosfaat (CP) maar afhankelijk van de duur en de intensiteit van de inspanning verschilt hun relatieve bijdrage tot de energielevering. Het is van essentieel belang dat de atleet inzicht krijgt op welk energiesysteem hij beroep doet tijdens wedstrijd en training zodat hij hierop kan anticiperen met het juiste voedingspatroon en sportvoeding voor,tijdens en na de inspanning.

Figuur 1: Verschillende energiesystemen

Anaeroob alactisch Anaeroob lactisch Aeroob
Brandstoffen ATPCP Glycogeen Glycogeen + vetten
Snelheid van energielevering Zeer vlug Vlug Traag
Hoeveelheid geproduceerde ATP Zeer gering Gering Onbeperkt
Type inspanning Sprint en kortstondige explosieve inspanning Maximale inspanningen van 1 tot 3 min duurinspanningen
Anaëroob alactisch (zonder melkzuur)

Korte krachtexplosies die maximaal 3 à 6 seconden duren, doen voornamelijk beroep op de ‘onmiddellijke energie’ die vrijkomt bij de afbraak van de opgestapelde reserve energierijke fosfaten in de spier: creatinefosfaat (CP) en adenosinetrifosfaat (ATP). Dit soort energielevering wordt anaeroob (zonder zuurstof) én alactisch (zonder lactaat) genoemd. De intensiteit is zeer hoog, maar de tijd dat je hierop kan teren om te presteren is zeer beperkt. Deze brandstof wordt door het lichaam zelf aangemaakt.

1- 4 sec INSP = ATP/ 4 – 20 sec INSP = ATP + CP/ 20 – 45 sec INSP = ATP +CP+GLYCOGEEN . De wederopbouw van CP na beëindiging van de inspanning verloopt eveneens snel. Na 22 sec is de hoeveelheid CP al weer voor de helft en na 44 sec voor driekwart teruggevormd. Het CP – systeem wordt getraind door krachtexplosies afgewisseld door rustperioden. De rustperiode moet lang genoeg zijn,de wederopbouw van CP kost tijd.

Anaëroob lactisch (met melkzuur)

Voor maximale inspanningen tot ongeveer één minuut blijft de energielevering voornamelijk anaeroob (zonder zuurstof). Hierbij verzuren de spieren sterk en wordt er als gevolg daarvan lactaat gevormd. Deze energievorm wordt daarom anaeroob lactisch (met vorming van lactaat) genoemd.

20 – 45 sec INSP = ATP + CP + Glycogeen/ 45 – 120 sec = glycogeen / 120 – 240 sec = glycogeen.

Aëroob

Wanneer een maximale inspanning langer dan 1 minuut volgehouden moet worden ,daalt de intensiteit en zal de energielevering meer en meer met tussenkomst van zuurstof gebeuren. Deze vorm van energielevering wordt aerobe energielevering genoemd.

240 – 600 sec toenemende duur = glycogeen + vetzuren

Figuur 2: Geeft de verhouding weer tussen het anaërobe en aërobe energiesysteem voor een maximale inspanning in functie van de tijd. Bedenk wel dat de relatieve bijdrage van de energiesystemen anders verloopt wanneer men geen maximale inspanning levert.

Duur Energielevering Energiebron Sporttakken
1-4 seconden Anaeroob alactisch ATP Hoogspringen,gewichtheffen,voetbal,speerwerpen
4-20 seconden Anaeroob alactisch ATP + CP 100m sprint, verspringen,voetbal
20-45 seconden Anaeroob lactisch Glycogeen 200m sprint, sprint tijdens wielerwedstrijden
45 seconden – 2 minuten Anaeroob lactisch + aeroob Glycogeen 400m lopen, 100m zwemmen, 800m lopen, 500m kajak, judo
2-8 minuten Anaeroob lactisch + aeroob Glycogeen 1500m lopen, 400m zwemmen, boksen, roeien
meer dan 8 minuten Aeroob Glycogeen + vetten Voetbal, basket, 500m en 10.000m lopen, 800 en 1500 zwemmen, wielrennen, langlauf, enz.…

Voorbeeld: Wanneer men gevraagd wordt om een Coopertest (12-minuten duurloop) af te leggen, zullen de energiesystemen zoals weergegeven in Figuur 2 aangesproken worden. Begint men daarentegen aan een rustige duurloop, dan zal het anaerobe lactische energiesysteem veel minder sterk aangesproken worden omdat de intensiteit (en dus de energiebehoefte) veel lager ligt. Een onmiddellijk gevolg is dat er snel een evenwichtstoestand tussen zuurstofbehoefte en zuurstofopname tot stand komt. Het aërobe energiesysteem neemt op dat ogenblik zeer snel het grootste deel van de energielevering op zich. Voor wie aan competitiesport doet, is het uitermate belangrijk dat men de verschillende energiesystemen traint in de mate dat men ze voor een wedstrijd nodig heeft, en ook anticipeert met het voedingspatroon specifiek voor, tijdens,na de inspanning en algemeen om zo meer kwaliteit te kunnen brengen in de training en het herstel te bevorderen. Een overzicht van een aantal populaire sporten en de energiesystemen waarop in die sporten tijdens een wedstrijd beroep wordt gedaan, is weergegeven in Tabel 1. Dit zijn gemiddelde waarden die kunnen verschillen naargelang het niveau van de wedstrijd en de fysieke conditie van de sporter.

Tabel 1: De belangrijkheid van de verschillende energiesystemen bij enkele populaire sporten. Op basis van deze gegevens kan snel een eerste analyse gebeuren van de huidige trainingsschema\’s.
Energiesysteem Anaeroob alactisch Anaeroob lactisch Aeroob
Sport Snelheid Weerstand Uithouding
Voetbal +++ + ++
Zaalvoetbal +++ ++ +
Basketbal +++ ++ ++
Volley +++ + +
Wielrennen (weg) (+) + +++
Tennis +++ + ++
Zwemmen
50m
100 m
200 m
400 m
800 m
1500 m
+++
++
+
(+)

++
+++
++
+
+
+
++
+++
+++
+++
+++
+++
Atletiek
60 m
100 m
200 m
400 m
800 m
1500 m
3000 m
5000 m
10000 m / veldlopen
Marathon
+++
+++
+++
++
+




(+)
+
++
+++
+++
++
+
(+)
(+)



+
++
+++
+++
+++
+++
+++
Olympisch turnen +++ +
Squash +++ ++ ++